Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6416

Datum uitspraak2007-10-19
Datum gepubliceerd2007-10-24
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 07/730
Statusgepubliceerd


Indicatie

Binnenplanse vrijstelling mogelijk ten behoeve van grotere oppervlakte vakantiewoningen, mits dit geschiedt om aan het beoogde kwaliteitsniveau te voldoen en de oppervlakte van de binnen het plangebied te realiseren vakantiewoningen gemiddeld maximaal 75 m2 bedraagt. Wijze van meten.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht Registratienummer: AWB 07/730 Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: I. De Verontruste Eigenaren Villapark De Zeven Heuvelen, eiseres I, te Groesbeek; II. [A], [B], [C] en [D], eisers II, respectievelijk wonende te [woonplaats] en [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groesbeek, verweerder, alsmede [X] Vastgoed B.V., partij ex artikel 8:26 van de Awb, te Rotterdam. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 2 februari 2007. 2. Procesverloop Bij besluit van 19 augustus 2003 heeft verweerder de aanvraag van [X] Vastgoed B.V. (verder: vergunninghoudster) om bouwvergunning voor het bouwen van 18 vakantievilla's aan de Cranenburgstraat (ongenummerd) te Groesbeek, geweigerd. Bij besluit van 1 juni 2004 heeft verweerder het hiertegen door vergunninghoudster ingediende bezwaar gegrond verklaard en de gevraagde bouwvergunning, onder verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), alsnog verleend. Het hiertegen door eisers ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank van 20 april 2005 gegrond verklaard. Daarbij is (voor zover hier van belang) het bestreden besluit vernietigd en is verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van het in de uitspraak overwogene. Deze uitspraak is bevestigd bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 24 mei 2006, no. 200504224/1. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder opnieuw beslist op het bezwaar van vergunninghoudster en dit bezwaar wederom gegrond verklaard en de gevraagde bouwvergunning, onder verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), alsnog verleend. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Voorts heeft vergunninghoudster zich als partij in het geding gesteld en een reactie ingezonden. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 1 oktober 2007. Eisers [B] en [C] zijn aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Y. de Graaf, ambtenaar van de gemeente. Namens vergunninghoudster is G.H. [X] verschenen. 3. Overwegingen Ter zitting heeft vergunninghoudster enkele nadere stukken overgelegd. Daarmee zijn deze stukken ingediend buiten de termijn van tien dagen voor de zitting, zoals in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb, gesteld. Eisers hebben ter zitting bezwaar gemaakt tegen het betrekken van deze stukken in de beoordeling. De rechtbank gaat aan dit bezwaar voorbij omdat het gaat om stukken die, voor zover zij niet al in het procesdossier aanwezig waren, ofwel openbare informatie bevatten, ofwel van de zijde van eisers afkomstig waren, ofwel hen op basis van eerdere procedures al bekend waren. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingediend door de groep "Verontruste Eigenaren Villapark De Zeven Heuvelen" (eiseres I) en alle individuele leden van de groep afzonderlijk ([A], [B], [C] en [D]; eisers II). In haar uitspraak van 20 april 2005 (reg.nr. 04/2210) heeft de rechtbank ten aanzien van de vraag of de groep kon worden ontvangen in haar beroep al het volgende overwogen: "Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting komt de rechtbank tot de conclusie dat geen sprake is van een besluit tot oprichting van een (informele) vereniging dan wel van een organisatorisch verband met een bestuur. De groep van "Verontruste Eigenaren Villapark De Zeven Heuvelen" bezit als zodanig dan ook geen rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb, en kan dan ook niet als rechtspersoon worden ontvangen in zijn beroep." Van de zijde van eisers is ter zitting desgevraagd bevestigd dat de aard en organisatie van de groep sindsdien niet zijn gewijzigd en dat het nog steeds om een informeel verband gaat. De rechtbank ziet dan ook geen reden om ten aanzien van de ontvankelijkheid van de groep een ander standpunt in te nemen dan in de uitspraak van 20 april 2005. Zij zal het beroep van de groep dan ook niet-ontvankelijk verklaren. ANders dan vergunninghoudster heeft betoogd, zijn echter de individuele leden van de groep, zijnde eigenaren van percelen nabij de locatie van het bouwplan, aan te merken als belanghebbenden bij het bestreden besluit. De door vergunninghoudster gestelde omstandigheid dat eisers zelf geen uitbreidingsmogelijkheden meer hebben voor hun woningen, wat er ook van zij, doet daaraan niet af. Het bestreden besluit ziet op het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwen van 18 vakantievilla's aan de Cranenburgstraat (ongenummerd) te Groesbeek. Zoals onder het procesverloop is aangegeven, was op 1 juni 2004 al een besluit tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor dit bouwplan genomen, naar aanleiding van een bezwaar van vergunninghoudster tegen de aanvankelijke weigering bouwvergunning te verlenen. Dat besluit van 1 juni 2004 is vernietigd bij bovengenoemde uitspraak van de rechtbank van 20 april 2005 omdat, kort gezegd, eisers in strijd met artikel 7:2 van de Awb niet in de gelegenheid waren gesteld om aanwezig te zijn en te worden gehoord op de hoorzitting naar aanleiding van het bezwaar van vergunninghoudster. Naar ook blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2006, waarbij de uitspraak van de rechtbank is bevestigd, zijn de overwegingen van de rechtbank omtrent de gemiddelde oppervlakte van de vakantiewoningen binnen het plangebied ten overvloede gemaakt en behoefde verweerder deze overwegingen derhalve niet in acht te nemen bij het nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaar van vergunninghoudster. Het betoog van eisers dat verweerder die overwegingen ten onrechte niet als vaststaande uitgangspunten bij de berekening heeft aangenomen, is derhalve niet juist. Overigens merkt de rechtbank nog op dat uit die overwegingen niet mag worden afgeleid dat de rechtbank heeft geconcludeerd dat de gemiddelde oppervlakte, conform die berekening, op 75,2 m2 zou moeten worden gesteld. De rechtbank heeft slechts gewezen op onjuistheden in de berekening zoals die in het bestreden besluit was opgenomen, zonder daarbij een oordeel te vellen over de cijfers en gegevens die aan die berekening ten grondslag lagen. De rechtbank stelt vast dat verweerder eisers ditmaal wel in de gelegenheid heeft gesteld om, voorafgaand aan het nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaar van vergunninghoudster, te worden gehoord conform artikel 7:2, eerste lid, van de Awb. Daarmee heeft verweerder het besluit genomen met inachtneming van de door de Afdeling bevestigde uitspraak van de rechtbank. Anders dan eisers betogen kan de brief van 28 april 2005, waarin eisers wordt gevraagd of zij nog wel behoefte hebben te worden gehoord omdat dat naar verwachting van verweerder geen nieuwe gezichtspunten zal opleveren, daaraan niet afdoen. Ten aanzien van de inhoud van het bestreden besluit overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge het geldende bestemmingsplan "De Zeven Heuvelen" hebben de gronden waarop de te bouwen vakantiewoningen zijn geprojecteerd de bestemming "vakantiewoningen". Niet in geschil is dat het bouwplan voorziet in woningen met een oppervlakte van meer dan 75 m2. Het bouwplan is in strijd is met artikel 4, derde lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 5 van de planvoorschriften, omdat daarin is bepaald dat de oppervlakte niet meer dan 75 m2 mag zijn. Op grond van artikel 4, vierde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het gestelde in dat voorschrift, waarbij de aangegeven oppervlakte van een vakantiewoning wordt overschreden, mits dit geschiedt om aan het beoogde kwaliteitsniveau te voldoen en de oppervlakte van de binnen het plangebied te realiseren vakantiewoningen gemiddeld maximaal 75 m2 bedraagt. Ten aanzien van de vraag of wordt voldaan aan de voorwaarde dat de oppervlakte van de binnen het plangebied te realiseren vakantiewoningen gemiddeld maximaal 75 m2 bedraagt, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de oppervlaktes van de bewuste vakantiewoningen mogen worden bepaald aan de hand van de voor die woningen verleende bouwvergunningen. Voor het door eisers aangehangen standpunt dat de oppervlakte van de feitelijk aanwezige bebouwing moet worden berekend, vindt de rechtbank geen steun in de planvoorschriften. Het meetellen van oppervlakten die in strijd met artikel 40 van de Woningwet zonder of in afwijking van een bouwvergunning zijn bebouwd is naar het oordeel van de rechtbank niet geëigend, omdat het onacceptabel moet worden geacht dat illegale bouw de mogelijkheid van het verlenen van een vrijstelling zou belemmeren. Nu verweerder de oppervlaktes van de vakantiewoningen in het plangebied aan de hand van de verleende bouwvergunningen heeft bepaald, komt aan de cijfers als uitkomst van de metingen die verweerder aan de berekening in het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, naar het oordeel van de rechtbank voldoende gewicht toe. Hetgeen eisers tegen het hanteren daarvan hebben ingebracht vormt voor de rechtbank onvoldoende grond om aan de juistheid van de cijfers te twijfelen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te oordelen dat verweerder, als bestuursorgaan dat op de aanvraag om bouwvergunning dient te beslissen, niet zelf aan de hand van de verleende bouwvergunningen de oppervlaktes van de vakantiewoningen mocht vaststellen. Niet valt in te zien dat daaraan een onafhankelijke deskundige te pas zou moeten komen. Ten aanzien van de berekening van verweerder aan de hand van deze cijfers merkt de rechtbank op dat ten onrechte de aanwezige dienstwoning bij de berekening is betrokken. Het gaat immers uitsluitend om de gemiddelde oppervlakte van de vakantiewoningen in het plangebied. De totale oppervlakte van de 122 (waaronder de 18 te bouwen) vakantiewoningen zonder de dienstwoning daarbij te betrekken bedraagt, gelet op de door verweerder gehanteerde cijfers, 8777,65 m2. Dat komt neer op een gemiddelde oppervlakte van 71,95 m2. Bij deze oppervlakte heeft verweerder erkers en losstaande schuurtjes buiten beschouwing gelaten. De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, wordt bij de toepassing van de planvoorschriften de oppervlakte van een gebouw gemeten tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat losstaande schuurtjes niet als onderdeel van de vakantiewoningen kunnen worden beschouwd en voor het berekenen van de oppervlakte dan ook buiten beschouwing dienen te worden gelaten. Ter zitting is namens verweerder verklaard dat de oppervlakte van aangebouwde schuurtjes wel is meegeteld en ook dat acht de rechtbank terecht. De rechtbank ziet echter, anders dan verweerder, geen aanleiding voor het oordeel dat aan woningen aangebouwde erkers geen onderdeel zouden vormen van de gevels. Het begrip 'gevel' is niet in de planvoorschriften gedefinieerd, maar in het normale spraakgebruik wordt daaronder een voormuur of buitenmuur van een gebouw verstaan. De rechtbank ziet niet in waarom, zoals verweerder ter zitting heeft betoogd, een wand van een erker niet als buitenmuur zou kunnen worden beschouwd. Verweerder heeft dan ook ten onrechte de vergunde erkers niet in de berekening van de gemiddelde oppervlakte betrokken. Ter zitting is naar het oordeel van de rechtbank echter genoegzaam aannemelijk gemaakt dat de totale oppervlakte aan vergunde erkers op het park niet dusdanig groot is, dat daarmee de gemiddelde oppervlakte van 71,95 m2 van alle 122 woningen zoals berekend zou stijgen tot boven de 75 m2. De rechtbank overweegt hiertoe dat is gebleken dat de erkers van de door vergunninghoudster aangevraagde 18 woningen, ondanks het standpunt van verweerder dat deze niet zouden moeten worden meegeteld, toch al wel in de totale oppervlakteberekening zijn meegeteld. Bovendien is gebleken dat het aantal woningen dat over een aangebouwde erker beschikt relatief gering is. Zo heeft vergunninghoudster onbetwist verklaard dat van de 31 door hem al gerealiseerde woningen slechts twee over een erker beschikken. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat genoegzaam aannemelijk is geworden dat wordt voldaan aan de voorwaarde dat de gemiddelde oppervlakte van de in het plangebied te realiseren vakantiewoningen niet meer dan 75 m2 bedraagt. Vervolgens komt de rechtbank toe aan de toetsing of aan de tweede voorwaarde is voldaan, te weten of verlening van vrijstelling geschiedt om aan het beoogde kwaliteitsniveau te voldoen. De rechtbank stelt vast dat de betekenis van het begrip "beoogde kwaliteitsniveau" niet in de planvoorschriften is omschreven. Dat brengt met zich dat aan verweerder beoordelingsvrijheid toekomt bij de beantwoording van de vraag of aan deze voorwaarde wordt voldaan. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit (en het daaraan ten grondslag liggende advies van de commissie voor de behandeling van bezwaarschriften) niet is gemotiveerd op grond waarvan verweerder heeft aangenomen dat een vrijstelling in dit geval geschiedt om aan het beoogde kwaliteitsniveau te voldoen. Het besluit is op dit punt in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal het beroep om deze reden gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet echter aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Verweerder heeft ter zitting wel toegelicht waarom volgens hem het beoogde kwaliteitsniveau wordt gediend door verlening van de vrijstelling. Verweerder heeft bij de invulling van de term aansluiting gezocht bij de beschrijving in hoofdlijnen in artikel 3 van de planvoorschriften. Uit het gestelde onder c van dit artikel blijkt dat een goede ruimtelijke ordening en een recreatief aantrekkelijke en landschappelijk aanvaardbare invulling van het plangebied gewaarborgd moeten blijven. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de wens van recreanten om extra gebruiksoppervlakte met verlening van vrijstelling wordt gehonoreerd, zonder dat strijd ontstaat met een goede ruimtelijke ordening en landschappelijke waarden. Dit laatste leidt verweerder af uit het gegeven dat de maximale gemiddelde oppervlakte van de vakantiewoningen van 75 m2 niet wordt overschreden. Verlening van vrijstelling bevordert volgens verweerder zodoende de uitbreiding van kwalitatief hoogwaardige verblijfsrecreatie. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aldus een redelijke uitleg heeft gegeven aan het begrip "beoogde kwaliteitsniveau", en dat hij zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan de voorwaarde ten aanzien van dat beoogde kwaliteitsniveau is voldaan. De rechtbank overweegt daarbij dat de argumenten die eisers hier tegenover hebben gesteld met name zien op voorzieningen op het terrein van het park zelf, en niet rechtstreeks zijn gerelateerd aan de oppervlakte van de te realiseren vakantiewoningen, waar de vrijstelling op ziet. Tot slot merkt de rechtbank op dat eisers bij brief van 17 september 2007 als nadere beroepsgrond hebben aangevoerd dat het brandgevaar op het park groot is doordat de droge ringleiding stuk is. Een toename van huizen zal dit brandgevaar volgens eisers nog vergroten. De rechtbank overweegt dat de verleende vrijstelling niet ziet op het aantal woningen op het park, maar op de oppervlakte van woningen. Het oprichten van het aantal van 18 woningen is op zichzelf op grond van het bestemmingsplan toegestaan. Gelet op artikel 40 van de Woningwet kan ook de bouwvergunning zelf niet worden geweigerd vanwege brandgevaar op het park als gevolg van gebreken aan de infrastructuur van het park. Niet is gesteld of gebleken dat de op te richten woningen zelf in strijd zouden zijn met de brandveiligheidseisen die in het Bouwbesluit 2003 worden gesteld. Nu niet gebleken is van door eisers gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank - verklaart het beroep van eiseres I niet-ontvankelijk; - verklaart het beroep van eisers II gegrond; - vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven; - bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht ad € 285,- aan hen vergoedt en wijst de gemeente Groesbeek aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. Aldus gegeven door mr. M. Groverman als voorzitter, mr. D.J. Post en mr. M.J.P. Heijmans als rechters en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2007 in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Verzonden op: 19 oktober 2007